33900 |
brokkelhoef |
brosse hoeven:
brǫsǝ huvǝ (L210p Venray),
sprokhoef:
(mv)
sprǫkhuvǝ (L210p Venray)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
24307 |
brommen, zoemen van een insect |
brommen:
bromme (L210p Venray)
|
brommen [SGV (1914)]
III-4-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (L210p Venray, ...
L210p Venray),
sprong:
de sprung (L210p Venray),
wel:
wel (L210p Venray)
|
bron [SGV (1914)] || bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
33864 |
bronstig, van merries |
paards:
pęrs (L210p Venray)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broewd (L210p Venray),
broeëd (L210p Venray),
brood (L210p Venray),
brôet (L210p Venray),
met hoedje ô op de o
brōt (L210p Venray),
stoetbrood:
stuutbroeëd (L210p Venray)
|
brood [DC 03 (1934)], [RND] || brood, gebakken van restanten van ander brooddeeg
III-2-3
|
20710 |
broodje |
pistolet:
pistelej (L210p Venray),
stoetje:
later ook benaming voor een kadetje
stuutje (L210p Venray)
|
feestelijk, langwerpig, knapperig broodje || klein broodje, gebakken van het deeg dat van een groot brood over bleef
III-2-3
|
32554 |
broodmand |
bakkersmand:
bɛkǝrsmãnt (L210p Venray),
broodmand:
bruǝtmãnt (L210p Venray)
|
Mand, vaak rechthoekig van vorm, waarin de bakker brood naar de markt of naar de klant bracht. De bakkersmand was volgens het Venrays woordenboek (pag. 78) een grote vierkante gevlochten mand, die meestal voor op een transportfiets stond en waarmee het brood bezorgd werd. [N 40, 96; N 40, 115; monogr.]
II-12
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broeëdmes (L210p Venray),
bródmes (L210p Venray)
|
broodmes
III-2-1
|
25500 |
broodoven |
oven:
ōvǝ (L210p Venray),
ōvǝn (L210p Venray),
ǭvǝ (L210p Venray)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
20670 |
broodpap |
brokjespap:
brökskespáp (L210p Venray),
broodpap:
broeëdpáp (L210p Venray)
|
pap met stukjes brood
III-2-3
|