22541 |
de bruid om de haard leiden |
halen:
haole (L210p Venray)
|
Het gebruik om de bruid om de haard te leiden. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23471 |
de doodsklok luiden |
de doodsklok luiden:
doeedsklok luuje (L210p Venray),
overluiden:
iemand ovverluuje (L210p Venray)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21997 |
de duiven niet loslaten |
niet lossen:
nie losse (L210p Venray)
|
de duiven niet loslaten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22010 |
de duivenklok afstemmen op de moederklok |
afslaan:
afsloan (L210p Venray)
|
Hoe heet het afstemmen van de klok op de tijd van de moederklok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21994 |
de duivenklok gelijkzetten met de moederklok |
afslaan:
afsloan (L210p Venray)
|
het gelijkzetten van de klokken der spelers met de moederklok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21947 |
de duivin in een hoekje jagen (baltsverschijnsel) |
paren:
paare (L210p Venray)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: de duivin in een hoekje jagen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20395 |
de echtelijke staat |
levensverbintenis:
laevesverbientenis (L210p Venray),
levenszee:
laeveszieë (L210p Venray),
trouw, de -:
trow (d’n -) (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] || gehuwde staat || huwelijksleven || tijd dat men gehuwd is/was
III-2-2
|
27038 |
de eerste lagen leggen van een ring |
inzetten:
inzetten (L210p Venray)
|
Wisselend van kop- en scheerturf per laag worden de lagen in de ring opgebouwd. [II, add.]
II-4
|
33845 |
de eerste uitwerpselen van het veulen |
darmpek:
dɛrǝmpɛk (L210p Venray),
pekmest:
pɛkmęst (L210p Venray)
|
Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58]
I-9
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ēxt (L210p Venray
[(pl ēxtǝ)]
),
eg:
ęx (L210p Venray)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|