20808 |
deeg |
brooddeeg:
broeëddieëg (L210p Venray),
deeg:
deejg (L210p Venray),
gekneed mengsel dat gebakken gaat worden Dn dieëg ònderén zette Genne klaoren dieëg zien: Geen zuivere koffie/ verdacht zijn t Is allmól ko‰k van ieënen dieëg: Het is allemaal van dezelfde soort
dieëg (L210p Venray),
mikkendeeg:
mikkendieëg (L210p Venray),
weggendeeg:
weggendieëg (L210p Venray)
|
brooddeeg || deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knējǝ (L210p Venray),
knē̜jǝ (L210p Venray),
mengen:
męŋǝ (L210p Venray)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
18910 |
degelijk |
daar kunt ge op aan:
dor kund op an (L210p Venray),
goed:
goēd (L210p Venray)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19464 |
dekbed |
pulf:
pulf (L210p Venray),
pulft (L210p Venray)
|
dekbed || veren bovenbed
III-2-1
|
19396 |
deken |
deken:
Allemól die slaope ònder de endere deke, kri‰ge aensláng ok de endere streke: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet Onder de dekes kroepe: naar bed gaan
deke (L210p Venray)
|
deken
III-2-1
|
24407 |
dekken |
berijden:
bereeje (L210p Venray),
dekken:
Veldeke 1979 nr. 1 paard
dekken (L210p Venray),
WLD
dekke (L210p Venray),
overdekken:
over-dekken, uiteengelegd
aoverdekke (L210p Venray),
remmelen:
Veldeke 1979 nr. 1 konijn
remmelen (L210p Venray)
|
dekken, bevruchten || dekken, opnieuw laten — || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
28441 |
dekkleedje |
dekkleedje:
dękklętjǝ (L210p Venray)
|
Het dekkleedje is de ouderwetse manier van dakbedekking. Het is over het algemeen vervangen door de dekplank die veel voordelen biedt boven de kleverige kleedjes die vlak op de ramen liggen en daardoor de bijen verhinderen om over de toplatten van de ramen heen van raat naar raat te trekken. Bovendien verslijten de dekkleedjes gauw, ze maken de behandeling van de volken ruwer en stimuleren de wasmotplaag. [N 63, 10k]
II-6
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksel (L210p Venray)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
dek:
dęk (L210p Venray)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
20420 |
deksel van een doodskist |
dek:
dek (L210p Venray),
deksel:
deksel (L210p Venray)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|