34077 |
kern |
sluik:
sluk (L244a Veulen)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|
19665 |
keuken |
keuken:
\'n Vette keuke, \'n mager testement: wie royaal is met eten en drinken , houdt niet veel over Wie nie braoje kan, mòt uut de keuke wegbliëve: men moet zich niet bemoeien met zaken waar men geen verstand van heeft
keuke (L244a Veulen)
|
keuken
III-2-1
|
19480 |
keukenkast |
aanrechtkastje:
ánraech(t)kaesje (L244a Veulen),
keukenkast:
keukekâs(t) (L244a Veulen)
|
aanrechtkastje || keukenkast
III-2-1
|
20592 |
kieskauwen |
klewsen:
klewse (L244a Veulen),
malen:
male (L244a Veulen),
pierken:
piereke (L244a Veulen),
tissen:
tisse (L244a Veulen)
|
het langdurig kauwen van eten || kieskeurig zijn met eten || met lange tanden eten || overdreven kieskeurig zijn bij het eten
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
klewser:
klewser (L244a Veulen),
kleͅwsər (L244a Veulen),
lekmuil:
lekmoel (L244a Veulen),
tisser:
tesər (L244a Veulen),
zatvreter:
zatvraeter (L244a Veulen)
|
persoon die kieskeurig bij het eten is en zogezegd "beter"gewend is en ook nog verkwistend met eten omgaat || persoon die lang op zijn eten blijft kauwen || persoon die lang op zijn/haar eten blijft kauwen || te kieskeurig eter
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kommerlijk:
kummelek (L244a Veulen)
|
kieskeurig
III-1-4
|
19382 |
kinderstoel |
kakstoel:
kákstoēl (L244a Veulen)
|
kinderstoel, voorzien van een kleine (afsluitbare) po in de bodem
III-2-1
|
29843 |
kippen |
hennen:
hęnǝ (L244a Veulen),
kippen:
kipǝ (L244a Veulen),
tuten:
tȳtǝ (L244a Veulen)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
20863 |
kippensoep |
hennensoep:
hennesoep (L244a Veulen)
|
kippensoep
III-2-3
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
kliǝvǝr (L244a Veulen)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|