31186 |
loodgieter |
loodgieter:
luǝt˲gītǝr (L244a Veulen),
pompenmaker:
pōmpǝmē̜kǝr (L244a Veulen)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
31981 |
loodlijn |
loodlijn:
luǝtlin (L244a Veulen)
|
Een loodrechte lijn, aangegeven door het schietlood of het waterpas. [N 53, 194b; monogr.]
II-12
|
20132 |
loops |
loops:
löps (L244a Veulen)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef
III-2-1
|
19619 |
lucifer |
strijker:
strieker (L244a Veulen),
strijkhoutje:
striekhäöltje (L244a Veulen),
zwavelenstekje:
zwaevelestekske (L244a Veulen)
|
lucifer || luciferhoutje
III-2-1
|
18918 |
lui |
vuil:
voel (L244a Veulen),
werkschouw:
waerkschòw (L244a Veulen)
|
lui || werkschuw, lui
III-1-4
|
18919 |
luieren |
lapzwansen:
lápswánze (L244a Veulen)
|
niets doen, de nietsnut uithangen
III-1-4
|
20281 |
luiermand |
kindjeskorf:
kīntjǝskø̜rǝf (L244a Veulen),
kindjesmand:
kīntjǝsmant (L244a Veulen)
|
Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.]
II-12
|
19029 |
luilak |
vuilerd:
voelerd (L244a Veulen)
|
luilak, nietsnut
III-1-4
|
20509 |
maaltijd |
knap:
knap (L244a Veulen),
s-zondagseten:
sòndágsaete (L244a Veulen)
|
lekker en uitgebreid eten || maaltijd
III-2-3
|
26825 |
mand |
ben:
bɛn (L244a Veulen),
mand:
mãnt (L244a Veulen)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|