19546 |
olielamp |
snotneus:
snòtneus (L244a Veulen)
|
\'t Oudste bekende olielampje
III-2-1
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
oli[verf] (L244a Veulen)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
19711 |
omheining |
gelènder (d.):
gelender (L244a Veulen)
|
traliehek als afscheiding
III-2-1
|
31423 |
omslagboor |
borstboor:
bǭrs˱bōr (L244a Veulen)
|
Houtboor met een houten of metalen C-vormige booromslag waarmee een draaiende beweging wordt gegeven aan het boorijzer. Zie ook het lemma ɛomslagboorɛ in Wld II.11, pag. 84.' [N 53, 160c; monogr.]
II-12
|
30245 |
onderdorpel |
raamdorpel:
rāmdø̜rpǝl (L244a Veulen)
|
De onderste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Voor buitendeur- of buitenraamkozijnen werd de onderdorpel vroeger meestal uit eikehout of natuursteen vervaardigd, bij binnendeurkozijnen uit vure- of dennehout, soms uit eikehout. Tegenwoordig wordt ook hardhout, kunststof en metaal gebruikt. [N 55, 7c; monogr.]
II-9
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulf:
Um enne hutpulf huuërt enne mojje rusti‰k
hutpulf(t) (L244a Veulen),
peluw:
pulling (L244a Veulen)
|
hoofdpeluw || peluw
III-2-1
|
19873 |
onderzetter |
onderzetter:
underzetter (L244a Veulen),
treefje:
treefke (L244a Veulen)
|
onderzetter || onderzettertje
III-2-1
|
18947 |
ondeugend, stout |
stout:
staolt (L244a Veulen)
|
stout, ondeugend
III-1-4
|
19305 |
oneerlijk(heid) |
oneerlijk:
ònieërlek (L244a Veulen)
|
oneerlijk
III-1-4
|
19267 |
onnozel persoon |
mop:
möp (L244a Veulen),
onnozele hals:
ònnuuëzelen hâls (L244a Veulen),
zebedeus:
zibbedeejes (L244a Veulen)
|
onnozel iemand || onnozele persoon || sufferd, onnozele
III-1-4
|