| 19385 |
sierkleedje, antimakassar |
dekje:
dekske (L244a Veulen)
|
gehaakt, gebreid, geborduurd sierkleedje
III-2-1
|
| 20879 |
sigaar |
neuswarmer:
neuswaermer (L244a Veulen),
sigaar:
n Segaar kri‰ge uut aege doeës: een voordeel ontvangen, dat men uiteindelijk toch zelf moet betalen
segaar (L244a Veulen)
|
sigaar
III-2-3
|
| 20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
segarepiepke (L244a Veulen)
|
sigarenpijpje
III-2-3
|
| 20880 |
sigaret |
sigaret:
segret (L244a Veulen)
|
sigaret
III-2-3
|
| 20791 |
sinaasappel |
appelesien:
Appel + sien = China
áppelesien (L244a Veulen),
appelsien:
Appel + sien = China
áppelsien (L244a Veulen),
bloedappelsien:
bloēdappelsien (L244a Veulen)
|
sinaasappel || sinaasappelsoort van binnen rood kleurend na bereikte rijpheid
III-2-3
|
| 19762 |
slaapkamer |
slaapkamer:
slaopkamer (L244a Veulen),
slaapplaats:
slaoppláts (L244a Veulen)
|
slaapkamer
III-2-1
|
| 20085 |
slaapkamermos |
kriemelgerei:
kriemelgrej (L244a Veulen)
|
slaapkamermos
III-2-1
|
| 25426 |
slachthout |
hanghout:
haŋkhǫlt (L244a Veulen)
|
Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|
| 24375 |
slak |
slak:
sleͅk (P196p Veulen)
|
slak, alg. [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
| 31930 |
slangboor |
slangenboor:
sláŋǝbōr (L244a Veulen)
|
Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.]
II-12
|