20541 |
zuurdesem |
desem:
enigszins zuur geworden ofwel zuurgemaakte deeg, te gebruiken als (vervanger van) gist
dissem (L244a Veulen),
zuurdeeg:
zoērdieëg (L244a Veulen),
zuurdesem:
zoērdissem (L244a Veulen)
|
zuurdeeg || zuurdesem
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
tonnenmoes:
tònnemoes (L244a Veulen),
zuurmoes:
zúrmus (P196p Veulen),
Mit zoermoes kunde dn terring eweg aete: door zuurkool te eten kan men genezen van tbc
zoermoes (L244a Veulen)
|
zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
29944 |
zwaaihaak |
zwaaihaak:
zwājhǭk (L244a Veulen)
|
Winkelhaak waarvan de benen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn, zodat men er scherpe, rechte en stompe hoeken mee kan afschrijven en kan controleren. Zie ook afb. 105 en vgl. het lemma ɛzwaaihaakɛ in Wld II.9, pag. 11-12 en Wld II.11, pag. 57-58. De kuiper gebruikt de zwaaihaak onder meer tijdens het opzetten, het overeind zetten van de duigen in een voorlopige kopband. Hij kan dan met de zwaaihaak controleren of het vat de juiste stand behoudt. Zie ook het lemma ɛhet vat opzettenɛ.' [N 53, 189; N E, 27; N G, 18b; monogr.]
II-12
|
32044 |
zwaluwstaarten |
intanden:
intãndǝ (L244a Veulen)
|
Een zwaluwstaartverbinding maken. [monogr.]
II-12
|
32038 |
zwaluwstaartverbinding |
zwalvenstaart:
zwɛlvǝstart (L244a Veulen)
|
In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.]
II-12
|
33995 |
zweep |
smet:
smɛt (P196p Veulen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
hameel:
hamē̜i̯l (P196p Veulen),
koppel:
kǫpǝl (P196p Veulen
[(incl de stengen)]
)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
19301 |
zwoegen |
knuren:
knūre (L244a Veulen),
piezakken:
piezákke (L244a Veulen),
poejakken:
volgens auteurs is het een var. op piezakke; mar.: deze variatie is niet terug te vinden in reg. (dialect)woordenboeken
poejákke (L244a Veulen),
sloven:
sloeëve (L244a Veulen),
woelen:
wūle (L244a Veulen),
wroeten:
vrŭtə (P196p Veulen)
|
armzalig hard werken zonder veel resultaat || hard werken || wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
spekzwaard:
spekzwaard (L244a Veulen),
zwaard:
zwoͅu̯x (P196p Veulen),
Stukskes gebakke zwaard zien lekker
zwaard (L244a Veulen)
|
spekzwoerd || zwoerd || zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|