e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 1439
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuurdesem desem: enigszins zuur geworden ofwel zuurgemaakte deeg, te gebruiken als (vervanger van) gist  dissem (Veulen), zuurdeeg: zoērdieëg (Veulen), zuurdesem: zoērdissem (Veulen) zuurdeeg || zuurdesem III-2-3
zuurkool tonnenmoes: tònnemoes (Veulen), zuurmoes: zúrmus (Veulen), Mit zoermoes kunde dn terring eweg aete: door zuurkool te eten kan men genezen van tbc  zoermoes (Veulen) zuurkool [ZND 08 (1925)] III-2-3
zwaaihaak zwaaihaak: zwājhǭk (Veulen) Winkelhaak waarvan de benen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn, zodat men er scherpe, rechte en stompe hoeken mee kan afschrijven en kan controleren. Zie ook afb. 105 en vgl. het lemma ɛzwaaihaakɛ in Wld II.9, pag. 11-12 en Wld II.11, pag. 57-58. De kuiper gebruikt de zwaaihaak onder meer tijdens het opzetten, het overeind zetten van de duigen in een voorlopige kopband. Hij kan dan met de zwaaihaak controleren of het vat de juiste stand behoudt. Zie ook het lemma ɛhet vat opzettenɛ.' [N 53, 189; N E, 27; N G, 18b; monogr.] II-12
zwaluwstaarten intanden: intãndǝ (Veulen) Een zwaluwstaartverbinding maken. [monogr.] II-12
zwaluwstaartverbinding zwalvenstaart: zwɛlvǝstart (Veulen) In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12
zweep smet: smɛt (Veulen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zwenghout, spoorstok hameel: hamē̜i̯l (Veulen), koppel: kǫpǝl (Veulen  [(incl de stengen)]  ) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zwoegen knuren: knūre (Veulen), piezakken: piezákke (Veulen), poejakken: volgens auteurs is het een var. op piezakke; mar.: deze variatie is niet terug te vinden in reg. (dialect)woordenboeken  poejákke (Veulen), sloven: sloeëve (Veulen), woelen: wūle (Veulen), wroeten: vrŭtə (Veulen) armzalig hard werken zonder veel resultaat || hard werken || wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
zwoord spekzwaard: spekzwaard (Veulen), zwaard: zwoͅu̯x (Veulen), Stukskes gebakke zwaard zien lekker  zwaard (Veulen) spekzwoerd || zwoerd || zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)] III-2-3