e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorhamer voorhamel: vøjǝrhǫmǝl (Veulen) Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.] II-11
voorloper voorloper: vørlyǝpǝr (Veulen) Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.] II-12
voornemen voornemen: vurneme (Veulen) voornemen III-1-4
voornemens zijn zijn eigen voornemen: zien aege vurneme (Veulen) zich voornemen III-1-4
vooroverduikelen een huppelebelle maken: Mv.? [RK]  hūpələbelə mokə (Veulen) over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
voorschoot voordoek: vø̜rk (Veulen) De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.] II-11
voorschoot, schort (alg.) voordoek: vørk (Veulen, ... ) voorschoot (van vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot (van werklieden) [ZND B1 (1940sq)] III-1-3
voorslaan voorslaan: vø̜rslǭn (Veulen) Met de voorhamer het gloeiende metaal smeden. Dit werk wordt door de smidsknecht gedaan. Hij houdt daarbij de steel van de voorhamer met beide handen vast en slaat op plaatsen van het werkstuk die hem door de smid worden aangewezen. [monogr.; N 69, add.] II-11
voorstrengen lange staarten: lange staarten (Veulen) Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62] I-10
vooruit jup: jø̜p (Veulen) Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.] I-10