e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 1439
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was stijfselen stijven: stiēve (Veulen) met stijfsel behandelen III-2-1
de zaagtanden stellen tanden: tãndǝ (Veulen) Een zaag gereedmaken om te kunnen zagen. Het stellen van de zaag gebeurt in drie fases. Allereerst worden de afgesleten zaagtanden met behulp van een stijkvijl weer even lang gemaakt. Vervolgens worden de zaagtanden door middel van een zaagzetter of zaagzettang afwisselend naar de ene en naar de andere kant weggebogen. Tot slot worden de zaagtanden nog bijgevijld met een zaagvijl. De in dit lemma opgenomen woorden benoemen de bewerking van het stellen als geheel. [N 53, 24c; monogr.] II-12
de zeug naar de beer brengen aanberen: anbiǝrǝ (Veulen) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
deeg brooddeeg: broeëddieëg (Veulen), deeg: gekneed mengsel dat gebakken gaat worden Dn dieëg ònderén zette Genne klaoren dieëg zien: Geen zuivere koffie/ verdacht zijn t Is allmól ko‰k van ieënen dieëg: Het is allemaal van dezelfde soort  dieëg (Veulen), mikkendeeg: mikkendieëg (Veulen), weggendeeg: weggendieëg (Veulen) brooddeeg || deeg III-2-3
dekbed pulf: pulf (Veulen), pulft (Veulen) dekbed || veren bovenbed III-2-1
deken deken: Allemól die slaope ònder de endere deke, kri‰ge aensláng ok de endere streke: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet Onder de dekes kroepe: naar bed gaan  deke (Veulen), sarge: soͅdy (Veulen) deken [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
denken denken: deͅjnkə (Veulen, ... ) denken [ZND A1 (1940sq)], [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
dessert achterna: axtərnōͅ (Veulen) toetje, dessert III-2-3
deugen deugen: deuge (Veulen) deugen, geschikt zijn, goed zijn best doen III-1-4
deugniet deugeniet: deugeniet (Veulen), deugeniks: deugeniks (Veulen), onnut: ònnut (Veulen), strabander: cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 197, s.v. "strabender"(bengel, vlegel). Afl. "strabant  strabanter (Veulen) deugniet || deugniet, rakker || ondeugend kind III-1-4