| 19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stiēve (L244a Veulen)
|
met stijfsel behandelen
III-2-1
|
| 31777 |
de zaagtanden stellen |
tanden:
tãndǝ (L244a Veulen)
|
Een zaag gereedmaken om te kunnen zagen. Het stellen van de zaag gebeurt in drie fases. Allereerst worden de afgesleten zaagtanden met behulp van een stijkvijl weer even lang gemaakt. Vervolgens worden de zaagtanden door middel van een zaagzetter of zaagzettang afwisselend naar de ene en naar de andere kant weggebogen. Tot slot worden de zaagtanden nog bijgevijld met een zaagvijl. De in dit lemma opgenomen woorden benoemen de bewerking van het stellen als geheel. [N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
| 34344 |
de zeug naar de beer brengen |
aanberen:
anbiǝrǝ (L244a Veulen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
| 20808 |
deeg |
brooddeeg:
broeëddieëg (L244a Veulen),
deeg:
gekneed mengsel dat gebakken gaat worden Dn dieëg ònderén zette Genne klaoren dieëg zien: Geen zuivere koffie/ verdacht zijn t Is allmól ko‰k van ieënen dieëg: Het is allemaal van dezelfde soort
dieëg (L244a Veulen),
mikkendeeg:
mikkendieëg (L244a Veulen),
weggendeeg:
weggendieëg (L244a Veulen)
|
brooddeeg || deeg
III-2-3
|
| 19464 |
dekbed |
pulf:
pulf (L244a Veulen),
pulft (L244a Veulen)
|
dekbed || veren bovenbed
III-2-1
|
| 19396 |
deken |
deken:
Allemól die slaope ònder de endere deke, kri‰ge aensláng ok de endere streke: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet Onder de dekes kroepe: naar bed gaan
deke (L244a Veulen),
sarge:
soͅdy (P196p Veulen)
|
deken [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
| 19048 |
denken |
denken:
deͅjnkə (P196p Veulen, ...
P196p Veulen)
|
denken [ZND A1 (1940sq)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
| 20946 |
dessert |
achterna:
axtərnōͅ (L244a Veulen)
|
toetje, dessert
III-2-3
|
| 19117 |
deugen |
deugen:
deuge (L244a Veulen)
|
deugen, geschikt zijn, goed zijn best doen
III-1-4
|
| 19167 |
deugniet |
deugeniet:
deugeniet (L244a Veulen),
deugeniks:
deugeniks (L244a Veulen),
onnut:
ònnut (L244a Veulen),
strabander:
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 197, s.v. "strabender"(bengel, vlegel). Afl. "strabant
strabanter (L244a Veulen)
|
deugniet || deugniet, rakker || ondeugend kind
III-1-4
|