| 18800 |
domme vrouw |
doos:
doeës (L244a Veulen)
|
dom vrouwspersoon
III-1-4
|
| 20324 |
dood (bn.) |
dood:
do.wt (P196p Veulen)
|
dood (bn) [ZND A2 (1940sq)]
III-2-2
|
| 34537 |
dooier |
dooier:
doi̯ǝr (P196p Veulen)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 20860 |
doorbakken |
doorbakken:
durbákke (L244a Veulen)
|
doorbakken
III-2-3
|
| 30461 |
doorslag, drevel |
drijfnagel:
drīfnāgǝl (L244a Veulen),
drijver:
drīvǝr (L244a Veulen)
|
Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. Zie ook afb. 94. Werken met de doorslag werd in Tongeren (Q 162) doppen (dø ̞pǝ) genoemd. Zie ook het gelijknamige lemma in Wld II.9, pag. 160. Het materiaal dat hieronder is opgenomen vormt een aanvulling daarop en is uitsluitend afkomstig uit monografische bronnen. [monogr.]
II-12
|
| 20848 |
dopen |
dopen:
dy(3)̄əpə (L244a Veulen),
indopen:
indyəpə (L244a Veulen),
soppen:
soͅpə (L244a Veulen)
|
dopen, soppen || indompelen, soppen || soppen
III-2-3
|
| 19991 |
dorpel |
dorpel:
dø̜rpǝl (L244a Veulen),
zul:
zø̜l (P196p Veulen)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|
| 20903 |
dorst |
dorst:
dōͅs (P196p Veulen),
As ge daorst het, mòtte dreenke: men moet handelen naar de omstandigheden Wie aergen daorst hit, drömt dat hij/zij dreenkt: Wat men vurig wenst, ziet men dikwijls als werkelijheid
daorst (L244a Veulen),
mussendorst:
Enne mussendaorst hebbe: Gezegde, wanneer een kind met kleine teugjes drinkt, om het naar bed gaan te kunnen uitstellen
mussendaorst (L244a Veulen)
|
dorst [ZND A1 (1940sq)] || kleine dorst
III-2-3
|
| 33424 |
dorsvloer |
nere:
nīǝ.rǝ (P196p Veulen)
|
De harde lemen vloer in de schuur waarop met de vlegel gedorst wordt, bij uitbreiding ook de ruimte in de schuur waarin de dorsvloer ligt. Bij het binnenhalen van de oogst wordt de kar of de wagen tot op de dorsvloer gereden en vandaaraf wordt de oogst in de tasruimten geborgen (zie aflevering I.4, par. 5.1). Wat betreft de ligging van de dorsvloer onderscheidt men de dorsvloer in de dwarsrichting van de schuur (tussen de tasruimten in of naast de enige tasruimte) en die in de lengterichting (meestal naast de tasruimte(n), soms ook er tussen). In het noorden van Nederlands-Limburg wordt de brede voergang in het midden van een dubbele stal ook wel als dorsvloer gebruikt. Zie ook aflevering I.4, par. 6.1. In samenstellingen met schuur als eerste lid treedt vaak een verkorting van dit eerste element op. Zie afbeelding 14. [N 5A, 67a; N 5, 127; N 14, 8 en 9a; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 7, 33; L 1a-m; L B2, 293; L 16, 14 en 15a; L 33, 23; R 3, 57; Gwn 4, 8; S 6 en 50; monogr.]
I-6
|
| 24664 |
dovenetel (alg.) |
dovenetel:
duvənĕtel (P196p Veulen)
|
dovenetel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|