| 23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kəplowən (P196p Veulen)
|
Een onderpastoor. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-3
|
| 19483 |
kapstok |
kapstok:
\'n Neus is genne kápstok: men moet niet alles vertellen Wat án de kápstok hánge: iets uitstellen
kápstok (L244a Veulen)
|
kapstok
III-2-1
|
| 18944 |
karakter (aard) |
aard:
aard (L244a Veulen),
oͅt (P196p Veulen),
wezen:
waeze (L244a Veulen)
|
aard, wezen || aard. karakter || een aard [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
| 20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmɛlk (L244a Veulen)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 20672 |
karnemelksepap |
botermelksepap:
bòttermelksepáp (L244a Veulen)
|
karnemelksepap
III-2-3
|
| 34249 |
karnen |
karnen:
kęnǝ (L244a Veulen)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
| 34254 |
karnmolen |
karnrad:
kęnrat (L244a Veulen)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|
| 34251 |
karnstaf |
karnpols:
kęnǝpøls (L244a Veulen),
pols:
pøls (L244a Veulen)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
| 34250 |
karnvat |
botterkarn:
[botter]kęn (L244a Veulen),
karn:
kęn (L244a Veulen)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
| 24333 |
karper |
karp:
keͅrp (P196p Veulen)
|
karper [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|