| 30108 |
nisbus |
buizegat:
bȳzǝgat (L244a Veulen)
|
Metalen bus die in de opening voor de rookpijp van een schoorsteen wordt ingemetseld ten einde de kachelpijp op te nemen. De bus bestaat uit een cilinder met vaste kraag en een in de schoorsteen te buigen rand. In deze cilinder zit een tweede cilinder geklonken. [N 32, 26c; monogr.]
II-9
|
| 30213 |
nok |
vorst:
vjǫwǝs (P196p Veulen)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
| 19455 |
noodbed, kermisbed |
kermisbed:
kermesbed (L244a Veulen)
|
noodbed, vroeger voor de kermisgasten
III-2-1
|
| 20810 |
nootmuskaat |
muskaat:
beschaot (L244a Veulen),
muskaatnoot:
beschaotnoot (L244a Veulen),
notemuskaat:
notebeschaot (L244a Veulen),
notenbeschaot (L244a Veulen)
|
muskaatnoot || nootmuskaat || nootmuskaat (gemalen)
III-2-3
|
| 20701 |
oliebol |
oliebol:
òlliebol (L244a Veulen)
|
oliebol
III-2-3
|
| 19546 |
olielamp |
snotneus:
snòtneus (L244a Veulen)
|
\'t Oudste bekende olielampje
III-2-1
|
| 30614 |
olieverf |
olieverf:
oli[verf] (L244a Veulen)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
| 19711 |
omheining |
gelènder (d.):
gelender (L244a Veulen)
|
traliehek als afscheiding
III-2-1
|
| 31423 |
omslagboor |
borstboor:
bǭrs˱bōr (L244a Veulen)
|
Houtboor met een houten of metalen C-vormige booromslag waarmee een draaiende beweging wordt gegeven aan het boorijzer. Zie ook het lemma ɛomslagboorɛ in Wld II.11, pag. 84.' [N 53, 160c; monogr.]
II-12
|
| 30245 |
onderdorpel |
raamdorpel:
rāmdø̜rpǝl (L244a Veulen)
|
De onderste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Voor buitendeur- of buitenraamkozijnen werd de onderdorpel vroeger meestal uit eikehout of natuursteen vervaardigd, bij binnendeurkozijnen uit vure- of dennehout, soms uit eikehout. Tegenwoordig wordt ook hardhout, kunststof en metaal gebruikt. [N 55, 7c; monogr.]
II-9
|