e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mestplank onder de zitstokken mestbred: mēsbręt (Vijlen) De plank onder de zitplaats van de kippen die dient om de mest op te vangen. In L 245, P 51,174, 222, Q 9, 77, 88, 93 en 118 kende men een dergelijke voorziening niet; daar vielen de uitwerpselen gewoon op de vloer. [N 5A, 63b; A 48, 16g] I-6
mestvaalt mestem: mestum (Vijlen, ... ), mesthof: aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mistef (Vijlen), mistuf (Vijlen), mesthoop: meshoop (Vijlen), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  meeshoop (Vijlen, ... ), mestkuil: meskoel (Vijlen), mestpoel: aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mispool (Vijlen) [SGV (1914)]hoop droge mest,die bij of op de gierput wordt opgestapeld [DC 18 (1950)] || mesthoop bij de boerderij [DC 09 (1940)] I-7
met de collecteschaal rondgaan met de telder gaan: mit dur telder goewè (Vijlen) Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)] III-3-3
met een drijftol spelen met de ijsloper spelen: spele met d’r iesleuper (Vijlen) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)] III-3-2
met een priktol spelen met de ijsloper spelen: spele met d’r iesleuper (Vijlen) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)] III-3-2
met kleine hapjes eten knibbelen: kniebele (Vijlen) Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)] III-2-3
met tegenzin tegen zijn zin: têge zie-ne zin (Vijlen) tegen heug en meug [SGV (1914)] III-1-4
met tussenpozen regenen schuilen op weg: schoele op weeg (Vijlen) af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] III-4-4
metselaar metselaar: mɛtsǝlēr (Vijlen) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metselen: mɛtsǝlǝ (Vijlen) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9