e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opper huist: hūs (Vijlen), hūst (Vijlen), mijt: mīt (Vijlen) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprispen rupsen: rupsje (Vijlen) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] III-1-2
oprisping rupsing: rupsjing (Vijlen) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
opsteker opsteker: ǫpstɛ̄kǝr (Vijlen) Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3
optassen, vouwen laden: lānǝ (Vijlen) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3
optasser lader: lā.nǝr (Vijlen) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optilbaar hek stop: štop (Vijlen) Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.] I-8
optillen opheven: opheve (Vijlen), ŏŏphêve (Vijlen) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] III-1-2
opzettelijk expres: es-pres (Vijlen) expres [SGV (1914)] III-1-4
orchis orchidee: orchidee (enkelvoud)  orchiedij (Vijlen, ... ), orchideeën (meervoud)  orgidijen (Vijlen, ... ) orchidee [N 92 (1982)] III-4-3