25039 |
ritselen |
rispelen:
rĭĕtsele (Q208p Vijlen)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24647 |
robinia |
acacia:
WLD
acasia (Q208p Vijlen)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
röchele (Q208p Vijlen)
|
rochelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemelen:
mīēmel (Q208p Vijlen),
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
miemelle (Q208p Vijlen),
rode miemelen:
mv: -e
roewe miemele (Q208p Vijlen)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode kroot:
rūǝ krūǝt (Q208p Vijlen),
slakroot:
šlākrūǝt (Q208p Vijlen)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24405 |
rode bosmier |
rode amezeik:
roewe omezeek (Q208p Vijlen)
|
rode bosmier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roewe koewel (Q208p Vijlen),
rood moes:
roeëd moos (Q208p Vijlen)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)]
I-7
|
21733 |
roede |
piezel:
pizǝl (Q208p Vijlen)
|
Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeije (Q208p Vijlen)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24235 |
roek |
kraai:
krao (Q208p Vijlen),
zaamkraai:
zaomkrao (Q208p Vijlen)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|