32578 |
ruige mest |
lange mest:
laŋǝ [mest] (Q208p Vijlen)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
ruŋ (Q208p Vijlen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ritselen:
WLD
ritselen (Q208p Vijlen),
ruisen:
roesje (Q208p Vijlen)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] || ruisen v bladeren
III-4-3
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roetenoas (Q208p Vijlen),
oe"lang uitgesproken
roete (Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)] || Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
25148 |
rukwind |
windstoot:
wink stoet (Q208p Vijlen)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34024 |
rund |
rind:
reŋk (Q208p Vijlen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
oreit:
hoereet (Q208p Vijlen)
|
horzel [SGV (1914)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angelbeitel:
angelbuttele (Q208p Vijlen),
angelbuts:
angelbusse (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen),
angelbussen (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen)
|
larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)] || schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
rups:
roepsj (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen)
|
rups [SGV (1914)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
resten:
[sic]
reste (Q208p Vijlen)
|
rusten [SGV (1914)]
III-1-2
|