17835 |
slaperig |
slaperig:
schloaperig (Q208p Vijlen)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
ruw (weer):
rouw (Q208p Vijlen),
slecht (weer):
schleët (Q208p Vijlen)
|
ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22344 |
slee |
schlitt (du.):
sjliet (Q208p Vijlen)
|
slede [SGV (1914)]
III-3-2
|
24552 |
sleedoorn |
kriekelenstruik:
WLD
kreekelleschtroek (Q208p Vijlen)
|
De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24551 |
sleepruim |
kriekel:
WLD
kreekelle (Q208p Vijlen)
|
De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17930 |
slenteren |
drentelen:
drentele (Q208p Vijlen)
|
slenteren(d lopen) [SGV (1914)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
sjleepe (Q208p Vijlen),
šlē.pǝ (Q208p Vijlen)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)]
I-2, III-1-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kerkensleutel:
-
kirkesjleutele (Q208p Vijlen),
turikele:
-
turikele (Q208p Vijlen)
|
sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
19801 |
sleutelbos |
sleutelring:
sjleutelrink (Q208p Vijlen),
sjleuwetelrink (Q208p Vijlen)
|
Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
24952 |
slib, rivierbodem |
moeras:
moeras (Q208p Vijlen)
|
slib [SGV (1914)]
III-4-4
|