| 21093 |
stroef |
sleeuw:
sjleeë (Q208p Vijlen),
sjlê teng (Q208p Vijlen)
|
sleeuwe tanden [SGV (1914)] || stroef [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
| 24636 |
stronk van de knotwilg |
poot:
powete (Q208p Vijlen),
vot:
WLD
vöt (Q208p Vijlen)
|
het korte onderstuk van de knotwilg, dat blijft staan als de wilg vlak boven de grond wordt afgekapt [DC 13 (1945)] || Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33715 |
stronk, boomstronk |
kop:
kop (Q208p Vijlen)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
storkel:
WLD
schteurkel (Q208p Vijlen)
|
Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 24384 |
strontvlieg |
waterslijper:
watersjlieper (Q208p Vijlen)
|
strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)]
III-4-2
|
| 25574 |
strooien |
strooien:
štrø̜i̯ǝ (Q208p Vijlen)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
| 30516 |
strooien dak |
stro-/strooidak:
štrø̜̄dāk (Q208p Vijlen),
strooien dak:
štrȳjǝ dāk (Q208p Vijlen)
|
Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.]
II-9
|
| 20956 |
stroop |
siroop:
šruǝp (Q208p Vijlen),
zeem:
zēm (Q208p Vijlen)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
| 33128 |
strowis |
stroo(i)ewis:
štrø̄ǝwøš (Q208p Vijlen)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
| 24481 |
struik (alg.) |
struik:
sjtruuk mv (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
WLD
schtroek (Q208p Vijlen)
|
De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)] || struik
III-4-3
|