| 17851 |
struikelen |
struikelen:
sjtruukele (Q208p Vijlen),
stuikelen:
sjtukele (Q208p Vijlen)
|
struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 24764 |
struikhei |
hei:
hij (Q208p Vijlen)
|
Struikhei (calluna vulgaris). Een 20 tot 100 cm laag heestertje; de bladeren zijn smal en ongesteeld, ze bevinden zich in 4 rijen en zijn niet afvallend; de bloemen bevinden zich in rijke trossen en zijn naar één kant gericht, meestal rozerood of paars va [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 24932 |
stuifzand |
foemelzand:
fəemel zand (Q208p Vijlen)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stubben:
sjtub-be (Q208p Vijlen)
|
stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 21377 |
stuiver |
stuiver:
sjtuu-ver (Q208p Vijlen)
|
stuiver [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 18929 |
stuntelen |
hannesen:
hannesze (Q208p Vijlen)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20847 |
suiker |
suiker:
sŏĕker (Q208p Vijlen)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sukǝrkrūǝt (Q208p Vijlen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
| 20543 |
suikerklontje |
klompje:
klumke (Q208p Vijlen),
stukje:
schtukche (Q208p Vijlen)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20358 |
suikeroom |
suikernonk:
soekernonk (Q208p Vijlen),
soekernoonk (Q208p Vijlen)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|