| 24494 |
tak (alg.) |
tak:
tak (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
tek (Q208p Vijlen),
tek mv (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen),
WLD
tak (Q208p Vijlen)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || dikke tak [DC 25 (1954)] || Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] || tak [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 24727 |
takken (coll.) |
kruin:
WLD
kreung (Q208p Vijlen),
tak (mv.):
tek (Q208p Vijlen)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] || takken (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 24707 |
takken krijgen |
tak (mv.) krijgen:
WLD
tek (Q208p Vijlen)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33690 |
talud |
graaf:
grāf (Q208p Vijlen)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
| 17760 |
tand |
tand:
tand (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
tánt (Q208p Vijlen)
|
tand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 17761 |
tanden |
tanden (mv.):
teng (Q208p Vijlen)
|
tanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tandpieng (Q208p Vijlen)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
| 17622 |
tandvlees |
tandvlees:
tandvleesj (Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt men het tandvlees? [DC 30 (1958)]
III-1-1
|
| 20357 |
tante |
tant:
tant (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
neen
taant (Q208p Vijlen),
tant (Q208p Vijlen)
|
moei (tante) [SGV (1914)] || tante [SGV (1914)] || tante; Bestaan er verschillende woorden voor een tante van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 32329 |
tapgat |
uitloop:
ūtlōp (Q208p Vijlen)
|
Het gat in de bodem van een biervat waar men de tapkraan in slaat. Zie ook het lemma ɛaansteekgatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48d; A 36, 3c]
II-12
|