e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

Gevonden: 2749
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bolster van een noot schaal: WLD  schaal (Vijlen) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bomgat, spongat loop: lōp (Vijlen) De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12
bomijs hol ijs: hol ies (Vijlen) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
bonenkruid bonenkruid: WLD  bonnekroet (Vijlen, ... ) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
bonte kraai bonte kraai: bonte krao (Vijlen), grijze kraai: gries krao (Vijlen), witte kraai: wisse krao (Vijlen) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1
bonzen boemsen: boemze (Vijlen) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boom (alg.) boom: boom (Vijlen, ... ), buim (mv.): beum (Vijlen), beum mv (Vijlen, ... ) boom [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bongerd: bo.ŋərt (Vijlen) I-7
boomkruin kruin: WLD  kreung (Vijlen) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomleeuwerik grasleeuwer: graaslauwer (Vijlen), leeuwer: louwer (Vijlen) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1