e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekken trekken: trekke (Vijlen), trikke (Vijlen) trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] III-1-2
treuzelaar trage, een -: troage (Vijlen) iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelen sukkelen: sukkele (Vijlen), treuzelen: ps. omgespeld volgens Frings.  trø͂ͅzele (Vijlen) met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || treuzelen [SGV (1914)] III-1-4
troebel, vuil (water) troebel: troebel (Vijlen, ... ) onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)] III-4-4
troef troef: troef (Vijlen) troef [SGV (1914)] III-3-2
troep troep: troebe (Vijlen) troepen (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
troeven (mv.) troeven (mv.): troeve (Vijlen) troeven (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
troosten; troost troosten: ps. omgespeld volgens Frings.  trø͂ͅste (Vijlen) troosten [SGV (1914)] III-1-4
trui tricot (fr.): trico (Vijlen) Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)] III-1-3
tuiertouw, tuierketting koord: kǭt (Vijlen) Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b] I-11