e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenswei varkenswei: vɛrkǝs˱wei̯ (Vijlen) De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6
vast brik: brik (Vijlen) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3
vaste uitwerpselen schaapskeutelen: šǫpskøtǝlǝ (Vijlen), schaapskrenten: sxǫpskrentǝ (Vijlen), stront: štrōns (Vijlen), varkenskeutelen: vɛrkǝskøtǝlǝ (Vijlen), varkensstront: vɛrkǝsštrons (Vijlen), vɛrkǝsštrōnt (Vijlen) [N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12
vaste voer- en drinkbak krib: krep (Vijlen), krøp (Vijlen) De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
vastenavond vastenavond: vastenoavend (Vijlen) Vastenavond [SGV (1914)] III-3-2
vastendag vastendag: vastendaag (Vijlen) vastendag [SGV (1914)] III-3-3
vastentijd vasten: vaste (Vijlen) vasten [SGV (1914)] III-3-3
vee vee: vi (Vijlen), viǝ (Vijlen) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
veel drinken een droge lever hebben: ⁄n druch lèver (Vijlen), zuipen: zoepe (Vijlen, ... ) drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)] III-2-3
veel geld waard veel geld waard: veul geld wèëd (Vijlen) veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)] III-3-1