| 30325 |
bovenlicht |
overlicht:
øvǝrlījǝt (Q208p Vijlen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
| 17618 |
bovenlip |
overlip:
uvverlip (Q208p Vijlen),
overste lip:
ūvešte lìp (Q208p Vijlen)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 19630 |
bovenverdieping |
ovenste stock (d.):
øͅvəštə štoͅk (Q208p Vijlen),
overste zolder:
u-ve-sje-zulder (Q208p Vijlen),
zolder:
zulder (Q208p Vijlen)
|
bovenverdieping [SGV (1914)] || Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
| 20140 |
box |
box:
t nelke lupt al in de box
boks (Q208p Vijlen)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
| 18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
brave (Q208p Vijlen)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 33653 |
braakland |
braak:
brǭk (Q208p Vijlen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
| 33654 |
braakliggen |
braak:
brǭk (Q208p Vijlen)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
| 24501 |
braambes |
bramelen:
brommel (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
braambes [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
| 33295 |
braambessen |
bramelen:
bro.mǝlǝ (Q208p Vijlen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
| 24132 |
braamsluiper |
klappermannetje:
klappermenneke (Q208p Vijlen)
|
Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|