e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
worst worst: woaš (Vijlen) worst III-2-3
wortel wortel: wǭtsǝl (Vijlen) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
wortel (alg.) wortel: wŏŏ-tsel (Vijlen), WLD  wotsele (Vijlen) Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)] III-4-3
wrat wrattel: vrattel (Vijlen) wrat [SGV (1914)] III-1-2
wreef vers: vējusch (Vijlen), wregel: vring-ngel (Vijlen), vrèìjel (Vijlen) wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
wrijven wrijven: vrieve (Vijlen) Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)] III-1-2
wroeten wroetelen: vreutele (Vijlen, ... ), vrø̄tǝlǝ (Vijlen) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)] I-12, III-1-2
yucca (yucca flaccida haw.) yucca: joeka (Vijlen) Yucca (yucca filamentosa). Planten met prachtige, witte, klokvormige, hangende bloemen in grote pluimen. De stengel is gegroefd en heeft brede lintvormige bladeren met aan de randen lange vezels (adaamsnaald, jukka). [N 92 (1982)] III-2-1
zaad, zaaigoed gezaads: gǝzø̜̄ts (Vijlen), zaad: zǭt (Vijlen) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4
zaag zeeg: zē̜ǝx (Vijlen) Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.] II-12