| 23502 |
zingende mis |
gezongen mis:
gezonge mees (Q208p Vijlen)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 17827 |
zitten |
zitten:
zitte (Q208p Vijlen)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (Q208p Vijlen)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthout (Q208p Vijlen)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de brost geven:
bros geve (Q208p Vijlen)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
| 33426 |
zolder boven de dorsvloer |
beierd:
bɛi̯ǝ(r)t (Q208p Vijlen),
overden:
ø ̝vǝr[den] (Q208p Vijlen)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
| 26149 |
zomen |
zomen:
zø̄mǝ (Q208p Vijlen)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
| 32975 |
zomergraan |
zomertarwe:
zǭmǝrtɛrǝf (Q208p Vijlen)
|
Het graangewas dat na de winter wordt gezaaid.
I-4
|
| 23534 |
zondagmissaal |
zondagmissaal:
zondig missaal (Q208p Vijlen)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23339 |
zonde |
zonde:
zung (Q208p Vijlen)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|