| 24407 |
dekken |
dekken:
WLD
dikke (Q208p Vijlen)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 19704 |
deksel |
deksel:
deksel (Q208p Vijlen)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 34253 |
deksel van de karnton |
deksel:
deksǝl (Q208p Vijlen)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
| 33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (Q208p Vijlen)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
| 24526 |
den |
den:
WLD alles wat naalden heeft wordt den genoemd
den (Q208p Vijlen)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 19048 |
denken |
denken:
dinke (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
denken [SGV (1914)] || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
| 24476 |
dennenappel |
dennenappel:
denneappel (Q208p Vijlen),
dennenkegel:
WLD
denne kegel (Q208p Vijlen)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dennenold (Q208p Vijlen)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 24738 |
dennentakje met een pluim |
vlos:
WLD
floes (Q208p Vijlen)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24537 |
dennenwortel |
dennenvot:
WLD
dennevöt (Q208p Vijlen),
vot:
WLD
vöt (Q208p Vijlen)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|