| 34650 |
dokterskar |
bakkerskar:
bɛkǝrskār (Q208p Vijlen)
|
Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
| 24862 |
dolle kervel |
dolle kervel:
dølǝ kervǝl (Q208p Vijlen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
| 18983 |
dom |
dom:
doom (Q208p Vijlen)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 18799 |
domme man |
stomme:
schtomme (Q208p Vijlen)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18800 |
domme vrouw |
stom wijf:
schtom wief (Q208p Vijlen)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 17908 |
dompelen |
dompelen:
dŏŏmpele (Q208p Vijlen),
dopen:
dupe (Q208p Vijlen)
|
dompelen [SGV (1914)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
| 24310 |
donderbeestje |
omschrijving:
hat inge op gekoet (Q208p Vijlen)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
| 25120 |
donderen |
donderen:
dŏŏndere (Q208p Vijlen)
|
donderen [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 24832 |
donderkruid |
donderkruid:
donderkroed (Q208p Vijlen),
donnorkroe:t (Q208p Vijlen)
|
donderkruid [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
| 25121 |
donderwolk |
onweerslucht:
onweers loewet (Q208p Vijlen)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|