| 33731 |
dubbel sierhek |
garni:
garnęi̯j (Q208p Vijlen)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
| 22021 |
duif (alg.) |
duif:
do(e(f (Q208p Vijlen),
Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld (alleen de vragen 1, 2, 20, 25, 105, 106, 149, 150 en 158 zijn beantwoord!).
doev (Q208p Vijlen)
|
Duif [SGV (1914)] || Wat is de gewone dialectbenaming van de duif in het algemeen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 24139 |
duif, algemeen |
duif:
dŏĕf (Q208p Vijlen),
mv.
doeve (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
doevve (Q208p Vijlen)
|
duif || Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
| 24140 |
duif, overige soorten |
dltjere:
torenduiven
döltjere (Q208p Vijlen)
|
duif, ov. soorten
III-4-1
|
| 25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
doem (Q208p Vijlen)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 24921 |
duin |
zandheuvel:
zand hüvel (Q208p Vijlen)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 21312 |
duits |
duits:
Dŭŭtsj (Q208p Vijlen)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 23504 |
duitse mis |
duitse zingmis:
duutsje zingmees (Q208p Vijlen)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 24583 |
duivekervel |
duivekruid:
doevekroet (Q208p Vijlen)
|
Duivekervel (fumaria officinalis 10 tot 40 cm groot. De stengels groeien rechtop of liggend; de bladeren zijn zeer fijn verdeeld met langwerpige, lijnvormige slippen; de bloemen groeien in losse trosjes, ze zijn lichtroodviolet met bijna zwarte top, ze [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dufǝs (Q208p Vijlen),
duvǝs (Q208p Vijlen),
duivenslag:
dŏĕ-ve-sjlaag (Q208p Vijlen),
duvǝšlāx (Q208p Vijlen)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|