| 24478 |
eik |
eik:
-
eek (Q208p Vijlen),
eez (Q208p Vijlen),
eikenboom:
-
eekeboom (Q208p Vijlen),
eezəboom (Q208p Vijlen)
|
eik [DC 04 (1936)] || eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
| 24479 |
eikel |
eikel:
-
eekele (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
| 24608 |
eikvaren |
eikvaren:
eekvare (Q208p Vijlen)
|
Eikvaren (polypodium vulgare). Veren 15 tot 45 cm lang, diep ingesneden, maar met bijna gaafgerande slippen, in twee rijen op een dicht beschubde wortelstok geplaatst, ¯s winters groenblijvend. Sporendoosje in grote, ronde hoopjes op de achterkant der sli [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 24142 |
ekster |
ekster:
ekster (Q208p Vijlen),
ester:
ester (Q208p Vijlen),
ê-ster (Q208p Vijlen)
|
ekster [SGV (1914)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
| 18112 |
eksteroog |
eksteroog:
[sic]
ekste owe (Q208p Vijlen),
esteroog:
êêsteroog (Q208p Vijlen)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 24772 |
elfenbankje |
elfenbankje:
elfe benkske (Q208p Vijlen)
|
Elfenbankje: een veelkeuzige zwam die veel voorkomt op takken en stammen; komt vaak in groepjes voor (elfenbankje, pijpzwam, buisjeszwam). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 34335 |
elkaar in de staart bijten |
staartbijten:
štatsbītǝ (Q208p Vijlen)
|
Gezegd van de biggen. [N 76, 30]
I-12
|
| 24504 |
els |
els:
ęls (Q208p Vijlen),
zuil:
zyl (Q208p Vijlen)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
| 19686 |
emmer |
houten tob:
hōtə toͅp (Q208p Vijlen),
tob:
toͅp (Q208p Vijlen)
|
emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 24313 |
engerling, larve van de meikever |
engerling:
engerling (Q208p Vijlen),
rups:
roepsj (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
engerling, meikeverlarve [DC 18 (1950)] || larve vd meikever [DC 18 (1950)]
III-4-2
|