e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vijlen

Overzicht

Gevonden: 2749
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gieten, hard regenen hel regenen: hēl rēne, ’t rent hēl (Vijlen), pletsen: ⁄t pletscht (Vijlen) grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)] III-4-4
gieter spruits: sjpreuts (Vijlen) gieter [SGV (1914)] III-2-1
gist desem: dęsǝm (Vijlen), heef: ø̜f (Vijlen), heffe: hefǝ (Vijlen), hø̜fǝ (Vijlen), hęfǝ (Vijlen), hɛfǝ (Vijlen) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1
glad, glijdend glad: glad (Vijlen), (gelat).  glat (Vijlen) glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4
glas-in-loodraam glas-in-loodvenster: glaas i loed vinster (Vijlen) Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)] III-3-3
glazig glazerig: glaazerich (Vijlen) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glijden litsen: litsche (Vijlen, ... ), litsje (Vijlen) glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)] III-1-2, III-3-2
glimlachen gremelen: grimmelle (Vijlen) onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm gloeiworm: WLD  gleuweurm (Vijlen), janswormpje: janswurmke (Vijlen), jenswurmke (Vijlen), oligswormpje: oaligswurmke (Vijlen), vuurwormpje: vuurwurmke (Vijlen, ... ) glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)] III-4-2
gluiperd huichelaar: hugĕleer (Vijlen), kruiper: kruuper (Vijlen), vale, een -: ne vaal (zn.) (Vijlen) gluiper [SGV (1914)] || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4