| 25141 |
gieten, hard regenen |
hel regenen:
hēl rēne, ’t rent hēl (Q208p Vijlen),
pletsen:
⁄t pletscht (Q208p Vijlen)
|
grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
| 19688 |
gieter |
spruits:
sjpreuts (Q208p Vijlen)
|
gieter [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 20949 |
gist |
desem:
dęsǝm (Q208p Vijlen),
heef:
ø̜f (Q208p Vijlen),
heffe:
hefǝ (Q208p Vijlen),
hø̜fǝ (Q208p Vijlen),
hęfǝ (Q208p Vijlen),
hɛfǝ (Q208p Vijlen)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
| 24987 |
glad, glijdend |
glad:
glad (Q208p Vijlen),
(gelat).
glat (Q208p Vijlen)
|
glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 23380 |
glas-in-loodraam |
glas-in-loodvenster:
glaas i loed vinster (Q208p Vijlen)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 20556 |
glazig |
glazerig:
glaazerich (Q208p Vijlen)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 17853 |
glijden |
litsen:
litsche (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
litsje (Q208p Vijlen)
|
glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)]
III-1-2, III-3-2
|
| 18879 |
glimlachen |
gremelen:
grimmelle (Q208p Vijlen)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 24316 |
glimworm |
gloeiworm:
WLD
gleuweurm (Q208p Vijlen),
janswormpje:
janswurmke (Q208p Vijlen),
jenswurmke (Q208p Vijlen),
oligswormpje:
oaligswurmke (Q208p Vijlen),
vuurwormpje:
vuurwurmke (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 18957 |
gluiperd |
huichelaar:
hugĕleer (Q208p Vijlen),
kruiper:
kruuper (Q208p Vijlen),
vale, een -:
ne vaal (zn.) (Q208p Vijlen)
|
gluiper [SGV (1914)] || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|