33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kǭvǝr[stal] (Q208p Vijlen)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen),
wie ich ⁄t wool kemme gong mich d⁄r kamp kapot (Q208p Vijlen),
wool: oo lang
wie iež ət kemme wool jong miengə kamp kapot (Q208p Vijlen)
|
kam [SGV (1914)] || Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.]
I-12, III-1-3
|
22729 |
kameel |
kameel:
kammiel (Q208p Vijlen)
|
kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)]
III-3-2
|
24509 |
kamille (alg.) |
hemdenknoopje:
Stinkende kamille (Anthemis cotula L.)
hemdeknupkes (Q208p Vijlen),
kamille:
Matricaria L. of Anthemis L.
kamille (Q208p Vijlen, ...
Q208p Vijlen,
Q208p Vijlen),
Matricaria L. of Anthemis L. o.g.v. vraag 004.
kamille (Q208p Vijlen)
|
kamille [DC 50 (1975)], [DC 50 (1975)], [DC 50 (1975)], [DC 50 (1975)] || stinkende kamille [DC 50 (1975)]
III-4-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
kemme (Q208p Vijlen),
wie ich ⁄t wool kemme gong mich d⁄r kamp kapot (Q208p Vijlen),
wool: oo lang
wie iež ət kemme wool jong miengə kamp kapot (Q208p Vijlen)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)] || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenluchter:
ketselutere (Q208p Vijlen)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (Q208p Vijlen)
|
kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
23489 |
kapelletje |
kapelletje:
kapelke (Q208p Vijlen)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21760 |
kar |
kar:
kār (Q208p Vijlen),
(mv)
kārǝ (Q208p Vijlen)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
aat (Q208p Vijlen),
karakter:
karakter (Q208p Vijlen)
|
aard (karakter) [SGV (1914)] || karakter [SGV (1914)]
III-1-4
|