e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vliermaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaapherder schaapsherder: šūǝpshęrdǝr (Vliermaal), scheper: šęi̯pǝr (Vliermaal) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.] I-12, I-6
schaapsruif schapereep: šǫpǝriǝpǝ (Vliermaal) Het samenstel van latten, in schuine stand tegen de wand aangebracht, waaruit de schapen het hooi kunnen eten. Zie ook de toelichting bij de lemmata "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 45b; R 14, 23n; monogr.] I-6
schaats strikschoen: striksun (Vliermaal) Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [Lk 01 (1953)] III-3-2
schaatsen strikschoen jagen: strikšoënjoëge (Vliermaal) Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)] III-3-2
schande schande: ⁄t ies ein šān (Vliermaal) t Is een schande. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schede van de koe lijf: lɛ̄.f (Vliermaal) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): šiēͅl (Vliermaal) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheel zien scheel kijken: sji-el kieke (Vliermaal) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] III-1-1
scheen scheen: šēͅin (Vliermaal) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheerapparaat scheermachinetje: illetrik sjiêrmesjinneke (Vliermaal) Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)] III-1-3