25111 |
bliksem, bliksemflits |
weerlicht:
weerlicht
wi̞ərli̞x (Q080p Vliermaal)
|
bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt
t bli̞ksəmp (Q080p Vliermaal)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25384 |
bloed roeren |
kloppen:
klǫpǝ (Q080p Vliermaal)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
34150 |
bloedgang |
bloedgang:
bloǝtgaŋk (Q080p Vliermaal)
|
Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31]
I-11
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
bloətlaəs (Q080p Vliermaal)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20693 |
bloedworst |
pens:
pɛ.ns (Q080p Vliermaal)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
echel:
iəxəl (Q080p Vliermaal)
|
bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜̄ (Q080p Vliermaal)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blum (Q080p Vliermaal)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
blumkø:l (Q080p Vliermaal),
blumkø̄l (Q080p Vliermaal)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|