18198 |
zitvlak van een broek |
kont:
koͅnt (Q080p Vliermaal)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo simpel als het groot is:
zoo simpel as t grout is (Q080p Vliermaal),
zo simpel als twee en twee vier is:
zoo simpel as twei en twei vier is (Q080p Vliermaal)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
20828 |
zoethout |
kriskoekstek:
kriskoeksteͅk (Q080p Vliermaal),
krissiesapstek:
krissapsteͅk (Q080p Vliermaal)
|
zoethout [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
oversprong:
ø̄.vǝrspro.ŋk (Q080p Vliermaal)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooikot:
[hooi]kūt (Q080p Vliermaal),
voederkot:
vui̯ǝrkūt (Q080p Vliermaal)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamertje:
zoͅldərkø͂ͅmərkə (Q080p Vliermaal)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅldərin (Q080p Vliermaal)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomərklēr (Q080p Vliermaal)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondəxsə klēr (Q080p Vliermaal),
goede kleren:
y(3)ui klēr (Q080p Vliermaal)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
zondagse voordoek:
zondagse vork (Q080p Vliermaal)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|