25374 |
doodsteken |
afsteken:
ǭfstǝakǝ (Q080p Vliermaal)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|
17787 |
doof |
doof:
heij ees zoe doof as eine pot (Q080p Vliermaal),
hiei is zoe doof as een troefel (Q080p Vliermaal)
|
hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
19590 |
doofpot |
doofketel:
dofkeͅtəl (Q080p Vliermaal)
|
doofpot [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
dooie (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal),
dooien (Q080p Vliermaal, ...
Q080p Vliermaal),
t slaakt]:
dooien
doͅi̞ə (Q080p Vliermaal),
het weer gaat af
t wi̞ər geͅə dōͅf (Q080p Vliermaal)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
dooier:
doi̯.ǝr (Q080p Vliermaal),
doi̯ǝr (Q080p Vliermaal),
doren:
duwɛrǝ (Q080p Vliermaal)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20399 |
doopdekentje |
kerstdoek:
kerstedoek
kjoəsdoek (Q080p Vliermaal)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20397 |
doopjurkje |
doopmantel:
dopmantəl (Q080p Vliermaal)
|
doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20396 |
doopmutsje |
doopmutsje:
dopmətskə (Q080p Vliermaal)
|
doopmutsje [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doopvont (Q080p Vliermaal)
|
Doopvont. [ZND 01u (1924)]
III-3-3
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
pletsen:
pletse (Q080p Vliermaal)
|
Met schoenen of klompen door het water lopen (dabberen, platsen, smodderen, plensen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|