18010 |
flauwvallen |
van zijn sus vallen:
van zènne sus (valle) (Q080p Vliermaal)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
fletsen:
ook materiaal znd 23, 55
fletsen (Q080p Vliermaal),
kruipen:
ook materiaal znd 23, 55
kroapen (Q080p Vliermaal),
mouwvegen:
ook materiaal znd 23, 55
mauwviègen (Q080p Vliermaal)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
flaum (Q080p Vliermaal),
fluim (Q080p Vliermaal)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen:
flaume (Q080p Vliermaal)
|
Fluimen uitspuwen (tuffen, kwalsteren, klarken, kaatsjen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18289 |
fluwelen broek |
zijden broek:
’n zaaie broek (Q080p Vliermaal)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
veulensmeer:
vø̄.lǝsmęr (Q080p Vliermaal)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
beggelzoog:
bɛgǝlzō.x (Q080p Vliermaal)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
34119 |
forsgebouwde koe |
straffe:
strāfǝ (Q080p Vliermaal)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
18784 |
franje |
franjel:
frajngelen (Q080p Vliermaal),
fronjel:
Kwart op de kermis (paardemolen): flosj.
franzjel (Q080p Vliermaal)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || Franje. Een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeen-gehouden [franje, franjel, fraling] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17598 |
fronsen |
fronsen:
frónse (Q080p Vliermaal)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|