17879 |
gispen, geselen |
kletsen:
met de hand
kletse (Q080p Vliermaal),
met een smet afsmeren:
met een twijg, zweep
oafsmiëre me en smèt (Q080p Vliermaal),
met een vits afsmeren:
met een twijg, zweep
oafsmiëre mè en wies (Q080p Vliermaal)
|
Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gijl:
gēͅl (Q080p Vliermaal),
gē̜l (Q080p Vliermaal)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
18687 |
glacé |
leren haas:
liərə hāsə (Q080p Vliermaal)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
draad:
druǝt (Q080p Vliermaal)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
22376 |
glijbaan |
sleurbaan:
/
sluirboan (Q080p Vliermaal)
|
glijbaan [SND (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
sleuren:
slö:rə (Q080p Vliermaal)
|
slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
24316 |
glimworm |
glimworm:
ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299
gliemweͅrm (Q080p Vliermaal)
|
glimworm [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
34172 |
goed liggen |
goed:
gōǝt (Q080p Vliermaal)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
17903 |
gooien |
gooien:
goͅi̯ə (Q080p Vliermaal)
|
gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-1-2
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
rozen:
rǫuzǝ (Q080p Vliermaal)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|