e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vliermaal

Overzicht

Gevonden: 2122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het vuur doven omtrekken: emtrèkken (Vliermaal), uitdoen: oatdon (Vliermaal) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] III-2-1
heukeling heukel: hyø̜.kǝl (Vliermaal) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden breken: [breken] (Vliermaal) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: hoep (Vliermaal) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heupjicht geschot: gesjoe-et (Vliermaal) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)] III-1-2
hiel vers: vās (Vliermaal) hiel (van den voet) [ZND 01u (1924)] III-1-1
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): contrefort (Vliermaal) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hijgen hijgen: zēͅe hijgen (Vliermaal), kuimen: kai̯mǝ (Vliermaal) [JG 1a, 1b]zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)] I-11, III-1-2
hijswerktuig mankracht: mankraxt (Vliermaal) Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67] II-1
hik hik: [sic]  hif (Vliermaal) Hik (hikkepik, nikkop, nik). [N 109 (2001)] III-1-2