24337 |
kikker |
kwakvors:
kwakvjôus (Q080p Vliermaal),
kwakvros:
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakvri̯ōͅs (Q080p Vliermaal)
|
kikvors [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
keind (Q080p Vliermaal),
keint (Q080p Vliermaal),
käjnt (Q080p Vliermaal)
|
kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
20173 |
kind (troetelnaam) |
gunsje:
znd 11, B7
gŭŭnske (Q080p Vliermaal),
liefje:
znd 11, B7
lievəkə (Q080p Vliermaal),
mannetje:
znd 11, B7
ménnəkə (Q080p Vliermaal),
poesje:
znd 11, B7
pōētskə (Q080p Vliermaal),
vrouwtje:
znd 11, B7
vrouwkə (Q080p Vliermaal)
|
kind; liefkozend woord tegenover kinderen gebruikt door ouders en volwassenen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18578 |
kinderhemd |
kinderhemdje:
kéngerhimmeke (Q080p Vliermaal)
|
Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18674 |
kinderkleren |
kinderkleren:
keŋərklēr (Q080p Vliermaal)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18362 |
kinderschort met mouwen |
kindervoordoekje:
kindervorkje (Q080p Vliermaal)
|
kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33940 |
kinketting |
kinkettel:
kinkętǝl (Q080p Vliermaal)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kiēͅkhus (Q080p Vliermaal)
|
kinkhoest [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (Q080p Vliermaal)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34507 |
kippen -werkwoord |
gehekt (volt. deelw.):
gǝhik (Q080p Vliermaal)
|
De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|