34293 |
tuierpaal |
tuierpag:
tø̜̄rpax (Q075p Vliermaalroot)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
keͅləvər (Q075p Vliermaalroot)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
bōmkwēkər (Q075p Vliermaalroot)
|
[RND 08]
I-7
|
33998 |
twijg |
wisje:
wī.skǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
un:
y.n (Q075p Vliermaalroot),
unne:
uunen (Q075p Vliermaalroot)
|
ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
33788 |
uier |
ouwer:
ūr (Q075p Vliermaalroot),
uier:
ø̜̄r (Q075p Vliermaalroot, ...
Q075p Vliermaalroot),
˙ø̜̄r (Q075p Vliermaalroot)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
22874 |
uit (voetbal) |
uit:
oêt (Q075p Vliermaalroot)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
32709 |
uiteenploegen |
uitereengooien:
ǭǝtǝrē.ngǫi̯ǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
17854 |
uitglijden |
uitschrankelen:
oaatschrankelen (Q075p Vliermaalroot),
oitsjrankele (Q075p Vliermaalroot)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭǝ.tkō.mǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|