e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q075p plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke hond, reu mannetje: mɛnəkə (Vliermaalroot) reu [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kōͅə.tər (Vliermaalroot) kater [Goossens 1b (1960)] III-2-1
maretak haamspeen: haamspeen (Vliermaalroot) maretak [DC 46 (1971)] III-4-3
margriet paardsoog: -  pjadsoog (Vliermaalroot, ... ) margriet [DC 42 (1967)] || margriet (Chrysanthemum leuchanthemun) [DC 42 (1967)] III-4-3
maria-hemelvaart onze-lieve-vrouw-halve-oogst: slĕvro halvĕn oͅs (Vliermaalroot), onze-lieve-vrouw-kruidwijding: slĕvro krōt wiji (Vliermaalroot) Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-3
markt markt: mɛ̄r (Vliermaalroot) markt [RND] III-3-1
marmer marber: marbere baild (Vliermaalroot), marmer: marmere béld (Vliermaalroot) marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: marbere baild (Vliermaalroot), marmere béld (Vliermaalroot) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
masteluin masteluin: mastǝlɛi̯n (Vliermaalroot), mastran: mastrān (Vliermaalroot) Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4
mathaak zichtehaak: zī.xtǝnuǫk (Vliermaalroot) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4