19960 |
mannelijke hond, reu |
mannetje:
mɛnəkə (Q075p Vliermaalroot)
|
reu [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19822 |
mannelijke kat, kater |
kater:
kōͅə.tər (Q075p Vliermaalroot)
|
kater [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24601 |
maretak |
haamspeen:
haamspeen (Q075p Vliermaalroot)
|
maretak [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
24571 |
margriet |
paardsoog:
-
pjadsoog (Q075p Vliermaalroot, ...
Q075p Vliermaalroot)
|
margriet [DC 42 (1967)] || margriet (Chrysanthemum leuchanthemun) [DC 42 (1967)]
III-4-3
|
23240 |
maria-hemelvaart |
onze-lieve-vrouw-halve-oogst:
slĕvro halvĕn oͅs (Q075p Vliermaalroot),
onze-lieve-vrouw-kruidwijding:
slĕvro krōt wiji (Q075p Vliermaalroot)
|
Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
mɛ̄r (Q075p Vliermaalroot)
|
markt [RND]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marber:
marbere baild (Q075p Vliermaalroot),
marmer:
marmere béld (Q075p Vliermaalroot)
|
marmeren beeld [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
marbere baild (Q075p Vliermaalroot),
marmere béld (Q075p Vliermaalroot)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
32983 |
masteluin |
masteluin:
mastǝlɛi̯n (Q075p Vliermaalroot),
mastran:
mastrān (Q075p Vliermaalroot)
|
Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26]
I-4
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zī.xtǝnuǫk (Q075p Vliermaalroot)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|