e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q075p plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middagmaal noen, de -: nun (Vliermaalroot) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
middendeel van het paard pens: pɛ̄.ns (Vliermaalroot) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: dǫmbɛ̄n (Vliermaalroot) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
middenspeler halfback links: half bak lings (Vliermaalroot), halfback rechts: half bak rechts (Vliermaalroot) Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)] III-3-2
midvoor center: center (Vliermaalroot) Midvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
mier huismoemet: hoismoemijt (Vliermaalroot), moemet: moemijter (Vliermaalroot), moerzeiker: moerzeker (Vliermaalroot) mier, alg. [DC 43 (1968)] || mier, zwarte [DC 43 (1968)] III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Vliermaalroot) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mekə (Vliermaalroot), ogen: öygə (Vliermaalroot) lonken (mikken) [RND] III-3-2
moederkoren hanespoor: hanǝspoi̯r (Vliermaalroot) De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.] I-4
moer moeder: moͅiər (Vliermaalroot), moͅjer (Vliermaalroot) konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1