| 34642 |
latwerk |
zij:
zęi̯ (Q075p Vliermaalroot)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
| 22749 |
leeuw |
leeuw:
en luueuf (Q075p Vliermaalroot)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
| 33409 |
legnest |
legnest:
lęxnęst (Q075p Vliermaalroot)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
| 34147 |
leiden |
leiden:
lē (Q075p Vliermaalroot)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
| 17558 |
lenig |
adroit (fr.):
adret (Q075p Vliermaalroot),
fluks:
floeks (Q075p Vliermaalroot)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)]
III-1-1
|
| 21341 |
leurder |
ketellapper:
kettellepper (Q075p Vliermaalroot),
leurder:
leurder (Q075p Vliermaalroot),
voddenman:
voddeman (Q075p Vliermaalroot)
|
leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
| 21431 |
leuren |
leuren:
leuren (Q075p Vliermaalroot)
|
leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
| 21002 |
leverpastei |
leverpat:
liɛ.vər’pāteͅi (Q075p Vliermaalroot)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 20514 |
leverworst |
leverpens:
leëverpens (Q075p Vliermaalroot),
lièverpens (Q075p Vliermaalroot),
liɛvərpɛns (Q075p Vliermaalroot)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
| 26526 |
lichten |
daallaten:
dɛllōǝtǝ (Q075p Vliermaalroot),
opeendraaien:
ǫp˱ēndrɛǝn (Q075p Vliermaalroot)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|