e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pikbinder zichtmachine: zī.x[machine] (Vliermaalroot) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
pikkeling, zwad met een slag afgepikt kap: kap (Vliermaalroot) Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c] I-4
pin van het groot rad tap: tap (Vliermaalroot) De op de velg van het groot rad bevestigde pinnen waarmee de molenaar het rad in beweging kan zetten. Zie ook afb. 87 en de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 208; Jan 191] II-3
pinnen tappen: tēp (Vliermaalroot  [(enkelvoud: tap)]  ) De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200] II-3
pissebed wild varken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  welt veͅrrəkən (Vliermaalroot) pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2
pit, kern van fruit kern: kjan (Vliermaalroot) [RND 08] I-7
plank met gaten plank bet koter: plaŋk bɛ kuǝtǝr (Vliermaalroot) Plank met gaten waarin men op verschillende hoogten een plank kan steken naargelang de grootte van de meelzak. In Q 71 had men geen plank maar een kam, een getande schuif, terwijl men in P 53, Q 77a en Q 79 een riem gebruikte. [Vds 168; Jan 173; Grof 190] II-3
plankje, plaatje klots: klǫts (Vliermaalroot) Het uit diverse materialen vervaardigde plaatje of blokje dat in het kaar onder het te malen graan wordt gelegd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelɛ. De benaming kwakvors werd in Q 78 aan het plankje gegeven vanwege de vormovereenkomst: het plankje dat in het kaar werd gelegd en door het graan werd ondergehouden was driehoekig en gelijkend op een kikker (Groffils, pag. 164).' [Vds 156; Jan 162; Grof 172] II-3
plas of meertje midden in de hei veen: vē̜n (Vliermaalroot) N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11] II-4
ploeg ploeg: plux (Vliermaalroot), plyx (Vliermaalroot) De ploeg is het landbouwwerktuig dat de grond voorsgewijs lossnijdt en deze - afhankelijk van de stand van het strijkbord - geheel of ten dele omkeert. De term ploeg is te beschouwen als benaming voor het hier bedoelde werktuig in het algemeen, alsmede voor het ploegtype dat ter plaatse vanouds of in een bepaalde periode het meest gebruikt werd. Oudere zegslieden die de modernere (wentel)ploegen hebben zien opkomen en daarvoor benamingen als dubbele ploeg, wentelploeg e.a. opgaven, verstonden onder "de ploeg" de oude houten voet-, rad- of karploeg, zoals een latere generatie met "de ploeg" vaak de voorloper van de moderne, met een tractor verbonden ploeg blijkt te bedoelen. In het tweede deel van het lemma zijn de beschikbare meervoudsvormen van ploeg vermeld. [N 11, 29; N 11A, 66a + 66b; N 27, 14 + 15 + 16 add.; JG 1a + 1b; Wi 9; S 8; Gwn 7, 2; monogr.] I-1