21263 |
motor |
moteur:
motø͂ͅr (Q171p Vlijtingen)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
motrengel (Q171p Vlijtingen),
muggenpis:
muggepis (Q171p Vlijtingen)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
motregenen:
`t motrengelt (Q171p Vlijtingen)
|
stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
33767 |
muil |
muil:
mø̜̄l (Q171p Vlijtingen)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
naafband:
nǭf˱bã.nt (Q171p Vlijtingen)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
20122 |
muizen |
muizen:
WLD \'misschien\'
muizen (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
Oude vrouwen.
mits (Q171p Vlijtingen),
pats:
Béret.
paitš (Q171p Vlijtingen)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
24506 |
muurbloem |
flier:
-
fleer (Q171p Vlijtingen)
|
muurbloem
III-4-3
|
26400 |
naaf |
dom:
dom (Q171p Vlijtingen),
naaf:
nǭf (Q171p Vlijtingen)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
karbus:
kārbes (Q171p Vlijtingen)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|