33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bi̯ēk (Q171p Vlijtingen)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
correct:
krék (Q171p Vlijtingen)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
17766 |
navel |
buiknagel:
booknaogel (Q171p Vlijtingen)
|
Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
neif (Q171p Vlijtingen),
nééəf (Q171p Vlijtingen)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
njegenaog (Q171p Vlijtingen)
|
Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17629 |
nek |
nak:
nak (Q171p Vlijtingen)
|
Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9
|
17905 |
nemen, pakken |
pakken:
pakken (Q171p Vlijtingen)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24717 |
nerf van een blad |
aders:
± WLD = aders
óajers (Q171p Vlijtingen)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
WLD
nĭs (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
nestje maken:
neske moake (Q171p Vlijtingen)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|