21269 |
rijkdom |
fortuin:
fortøͅyn (Q171p Vlijtingen),
rijkdom:
regdom (Q171p Vlijtingen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
bōōï (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
réép (Q171p Vlijtingen)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
ēͅrtərē.zər (Q171p Vlijtingen)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstpap:
reespap (Q171p Vlijtingen)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
ręi̯zǭi̯ǝl (Q171p Vlijtingen)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
ręi̯zǝ(n) (Q171p Vlijtingen)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
18396 |
ring |
ring:
neReengk (Q171p Vlijtingen)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
schoonmaken:
šōnmōͅ.kə (Q171p Vlijtingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|