e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q171p plaats=Vlijtingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schapenboer schaapsboer: šōbzbūi̯.r (Vlijtingen) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šaps[stal] (Vlijtingen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schede van de koe lijf: lē.f (Vlijtingen) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel zien scheel zien: sjéél ziejə (Vlijtingen) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheermes schaars: sjoas (Vlijtingen) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3
schei schei: šɛi̯ (Vlijtingen), scheien: šɛi̯.ǝ (Vlijtingen) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen schimpen: sjeempə (Vlijtingen) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-1-4
schenkel bats: bovenste gedeelte  bàts (Vlijtingen), scheen: sjeen (Vlijtingen) schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
scheppen scheppen: sjeupen (Vlijtingen) scheppen [ZND 25 (1937)] III-1-2
scherp zetten scherpmaken: šɛ̄.rap mǭ.kǝ (Vlijtingen) Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.] II-11